3D printen: revolutie of de nieuwe Napster? /1 reactie

3D printen: revolutie of de nieuwe Napster?

Worden 3D-printers de nieuwe Napster? Met driedimensionaal printen kan iedereen (bijna) alles maken dat hij zoekt, van reserveonderdelen tot zelfverzonnen objecten tot dat dure merkproduct. Op internet zijn nu al allerlei fantastische mogelijkheden te zien.

De technologie doet nu nog wat primitief aan, maar net zoals up- en downloaden van muziek ineens doorbrak toen Napster begon, kan ook 3D printen zomaar ineens uitgroeien tot een groot maatschappelijk fenomeen. En dan gaan we een grote botsing krijgen met de wetgeving rond intellectueel eigendom.

Laagje voor laagje

Bij 3D printen worden objecten gereproduceerd vanuit bronmateriaal dat in heel kleine hoeveelheden en laagje voor laagje wordt gedoseerd. Vaak wordt daarbij met gesmolten polymeer gewerkt, maar ook kan materiaal in poedervorm worden gebruikt dat wordt verhard nadat het laagje is gedeponeerd. Dit alles onder controle van een instructiebestand (CAD-bestand) dat de 3D printer vertelt hoe elk laagje eruit ziet en welk materiaal moet worden gebruikt. 3D printen kan met polymeren maar ook met metalen. Daarmee is zo ongeveer alles te maken.

Printers zijn voor particulieren nog wat moeilijk te krijgen, maar de echte hobbyist kan met een RepRap of Makerbot al een heel eind komen. Professionele partijen zijn al in dit gat gesprongen. In Nederland biedt bijvoorbeeld FabLab al de mogelijkheid zo ongeveer alles te printen dat je wilt.

Driedimensionaal printen botst echter snel met intellectuele eigendomsrechten. Zo kan een object beschermd zijn door auteursrechten, merken, modelrechten of octrooien (patenten). Het namaken is dan niet toegestaan. Het intellectueel eigendom (IE) is namelijk gebaseerd op de gedachte dat alleen de maker/uitvinder/ontwerper van een object dit mag reproduceren. Dit vanuit de aanname dat deze met dat controlerecht zijn investering moet kunnen terugverdienen.

Afrekenen per gemaakt exemplaar is een natuurlijk model: als iets populair is, verkoopt het goed en dan verdien je veel, en als iets tegenvalt dan verkoopt het niet en dan heeft de maker pech. Dat model stond voor muziek en films al flink onder druk door internetdistributie, maar de druk door driedimensionaal printen wordt alleen maar groter. Laten we eens kijken tegen welke problemen je kunt aanlopen bij driedimensionaal printen.

Het octrooirecht

3D printers en hun mogelijkheden zijn een geweldige technologische innovatie. En als we het over intellectueel eigendom bij innovatie hebben, dan komen we meteen bij octrooien uit. Octrooien (ook wel patenten) zijn namelijk bedoeld om namaak van technische uitvindingen tegen te gaan. Met een octrooi kun je iedereen verbieden de uitvinding na te maken, te verhandelen of in gebruik te hebben. De uitvinding moet wel nieuw en niet-triviaal zijn, maar volgens velen ligt de grens van ‘niet-triviaal’ veel te laag.

Er zit wel een belangrijke grens aan het octrooirecht: een octrooihouder kan alleen optreden tegen bedrijfsmatig of zakelijk gebruik of productie van de uitvinding. Een particulier die een uitvinding namaakt, pleegt per definitie geen inbreuk. Omdat in de meeste gevallen er geprint wordt door particulieren, lijkt het octrooirecht minder van belang. Echter, bedrijven die iets op bestelling driedimensionaal printen, plegen wél inbreuk wanneer ze een geoctrooieerd object printen. Ook als dat door een particulier besteld wordt. De vraag is wel hoe een octrooihouder daar achter komt. Hij zou dan de hele dag naast de printer moeten staan en zien wat er wordt geproduceerd.

Waarschijnlijker lijkt me dat de CAD-bestanden op de korrel genomen worden. Een CAD bestand vertelt de printer hoe het object opgebouwd moet worden. Op zichzelf is een CAD bestand geen uitvinding maar slechts een blauwdruk, en blauwdrukken vallen niet onder octrooien. Het zijn immers geen concrete producten.

Er is echter een uitzondering in de octrooiwet: ook het namaken of produceren van “middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel” van een uitvinding valt onder het octrooirecht, wanneer die gebruikt gaan worden om vervolgens de uitvinding zelf na te maken. Dit wordt ook wel indirecte inbreuk genoemd. Daarbij is vereist dat de namaker “gezien de omstandigheden duidelijk is, dat die middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn”. Dit vanwege handige jongens die een geoctrooieerd apparaat namaken en als bouwpakket op de markt brengen.

Niet elk onderdeeltje van een geoctrooieerde uitvinding valt onder de definitie van “wezenlijk bestanddeel”. Het enkele feit dat een item gebruikt kan worden om de uitvinding na te maken, is niet genoeg. Daarmee is dus uitgesloten dat een octrooihouder de leverancier van grondstoffen voor 3D-printen (of de printers zelf) aanpakt met als argument dat die zo’n wezenlijk bestanddeel betreffen. Of een CAD-bestand met louter instructies voor het produceren van de uitvinding hieronder valt, zal de rechter moeten uitmaken.

Tot dusverre zijn er alleen rechtszaken geweest over fysieke onderdelen die al of niet middelen voor inbreuk opleverden. Maar het ligt voor de hand dat als particulieren thuis uitvindingen printen en handelaren alleen printers en grondstoffen verkopen, de aanbieders van CAD-bestanden wegens middellijke inbreuk worden aangesproken.

Het modellenrecht

Verwant aan het octrooirecht is het tekeningen- en modellenrecht, dat het uiterlijk van producten beschermt. Denk hierbij aan de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de tekstuur of de versiering van een product. Grof gezegd: octrooien gaan over de binnenkant en het modellenrecht over de buitenkant van producten.

Een product hoeft echter niet concreet iets te doen. Het uiterlijk van een sierproduct zoals een vaas of een schilderijlijst kan ook prima beschermd worden als model. Zelfs een onderdeel van een product kan afzonderlijk beschermd zijn. Wel moet dat onderdeel dan bij normaal gebruik zichtbaar zijn. Denk aan een spoiler bij een auto of een custom cover voor de iPhone. Zulke 3D-geprinte covers zijn overigens al te koop bij Apple.

Een product is beschermd als model wanneer het nieuw is en een eigen karakter heeft. Dat betekent dat er een ‘duidelijk verschil’ zijn moet zijn met het bekende om een beschermd model te kunnen krijgen. Details kunnen het verschil maken, maar je mag niet alléén naar de details kijken: het moet uiteindelijk een andere totaalindruk zijn.

Om een modellenrecht te krijgen, is een aanvraag verplicht waarbij een afbeelding van het model moet worden gedeponeerd. Er wordt echter geen toetsing gedaan of de aanvraag terecht is – dat mag de rechter uitzoeken als de modelrechthouder iemand aanklaagt. Er is echter óók een modellenrecht als het model niet gedeponeerd wordt. Wel is de bescherming daarvoor beperkt tot ontlening, oftewel afkijken. Het toevallig gelijken van twee producten is dus geen inbreuk op het ongeregistreerde modellenrecht, maar wel op een gedeponeerd modellenrecht.

Als een model beschermd is, mogen anderen dat uiterlijk niet gebruiken in hun producten. Ook producten die op ondergeschikte punten afwijken maar geen andere algemene indruk wekken, vallen onder de bescherming en het verhandelen daarvan is dus verboden. Expliciet toegestaan is het maken van een vervangend onderdeel of het repareren van het beschermde product “met de bedoeling het zijn oorspronkelijke uiterlijk terug te geven.” Dit is opgenomen in de wet om te voorkomen dat met een modelrecht de markt voor reserveonderdelen geblokkeerd kan worden.

Een consument die voor eigen gebruik beschermde modellen wil printen en gebruiken, hoeft zich weinig zorgen te maken over modellenrechten. Een bedrijf dat modellen print op bestelling, zal wel voorzichtiger moeten zijn. Zij kan wellicht een beroep doen op die reparatieclausule als het gaat om vervangende onderdelen. Maar of deze clausule ook geldt bij alleen maar alternatieve onderdelen (een nieuw hoesje, een ander kleurtje voor de cover) zal vrees ik alleen na een hele serie rechtszaken worden uitgemaakt.

Wordt vervolgd…

Reageren via Facebook

Over Arnoud Engelfriet

Arnoud Engelfriet (1974) is ICT-jurist, octrooigemachtigde en informaticus. Na negen jaar bij de octrooiafdeling van Philips begint hij per 1 juli 2008 als partner bij juridisch adviesbureau ICTRecht. Op zijn website Iusmentis publiceert hij over softwarelicensering en internetrecht. Arnoud blogt ook over internetrecht. In 2009 hoopt hij zijn master informatierecht aan de Universiteit van Amsterdam af te ronden.