De mens is en blijft een opportunist in een geflipte wereld
/2 reacties
-
door: Jop de Vrieze over: biologie, genetica, geowetenschap, paleontologie op: 2 maart 2009 De mens leeft nog met de mentaliteit van een jager-verzamelaar, zegt Spencer Wells.
´Een opportunist die denkt te leven in een wereld met oneindige grondstoffen,´ aldus de geneticus.
‘Eigenlijk hebben we nog steeds de mentaliteit van de prehistorische jager-verzamelaar’, zegt Spencer Wells, onderzoeksleider van het wereldwijde Genographic-project. Hij wil de migratieroutes van de mensheid in kaart brengt en betreurt onze kortzichtige levensstijl.
Het is een soort levensmissie geworden voor de Amerikaanse populatiegeneticus Spencer Wells (39). Sinds 2005 reist hij onafgebroken de wereld over op zoek naar sporen uit het verleden van de mensheid. En dat zonder enig gebruik van bronnen uit vervlogen tijden. De sleutel naar het verleden ligt in onszelf, in ons DNA, aldus Wells. Hij bezocht eind oktober ons land ter promotie van het deelproject Het genoom van Nederland.
Het was de Italiaan Luca Sforza, Wells’ wetenschappelijke grootvader, die als eerste begon te zoeken naar archeologische gegevens in genetisch materiaal. Toen Wells bij hem postdoc werd, stimuleerde Sforza hem niet alleen om zijn toenmalige studieobject Drosophila gedag te zeggen, maar ook om de wereld in te trekken. Op zoek naar de verhalen, en op zoek naar genetische bewijzen voor de migraties van de mens.
Stukjes
De basis van wat ook wel de archeologische genetica wordt genoemd ligt in twee stukjes DNA: het door de moeder doorgegeven mitochondriaal DNA en het mannelijke Y-chromosoom. Beide worden rechtstreeks op het nageslacht overgedragen en kunnen daarom gebruikt worden om vele generaties terug te kijken in de tijd. Door spontaan optredende mutaties hebben afzonderlijk ontwikkelde populaties verschillende haplotypen van mitochondriaal DNA en Y-chromosomen. Wells: ‘Omdat bekend is hoe vaak deze mutaties optreden – bij het Y-chromosoom ongeveer twee per generatie – kunnen we de leeftijd van elk haplotype bepalen.’
In iedere regio blijkt specifieke haplotypes voor te komen, waardoor je kunt berekenen hoe lang de mensheid daar al leeft. Wells trekt ervoor naar de meest onherbergzame gebieden: ‘Inheemse volkeren, zoals in gebieden in India en Afrika, zijn voor ons onderzoek cruciaal. Hun DNA heeft geografische context, omdat ze al die jaren op dezelfde plek zijn gebleven en niet zijn gemengd met anderen.’ De gegevens van deze unieke stammen vult Wells aan met speekselmonsters die vrijwilligers over heel de wereld naar zijn lab in Amerika sturen. Sinds de start van het project zijn er al 270.000 selfkits (voorbeeld) verkocht, waarmee een database met geografische spreiding wordt verkregen. De opbrengst komt ten goede aan het behoud van de bedreigde culturen, door bijvoorbeeld archieven aan te leggen van Aboriginalverhalen.
De wetenschappelijke waarde van de selfkits wordt geïllustreerd door het mailtje van een Hongaarse vrouw: ‘Ze was vol lof over onze studie, maar vond dat we haar test over kon doen. Ze wilde niet geloven dat ze afstamde van Amerikaanse Indianen en Siberiërs. Ik sprong een gat in de lucht, want die afstammingslijn hadden we nog niet gezien in onze kleinere steekproeven.’